Geschiedenis

Oorsprong & Geschiedenis

Siberische bevolkingsgroepen en hun honden

Volksverhuizing
Bevolkingsgroepen uit het zuiden van Azië werden voor het einde van de laatste ijstijd verdreven naar het noordoosten van Siberië en naar Alaska en Canada. Dit gebied was in het Pleistoceen niet met ijs bedekt, waardoor het voor mens en dier makkelijk toegankelijk was. Deze eerste volksverhuizing vond ongeveer 35.000 jaar geleden plaats. Konrad Lorenz gaat er van uit dat deze mensen al werden vergezeld door honden (die, naar hij abusievelijk veronderstelde, van de jakhals afstamden). In deze noordelijke gebieden mengden dergelijke honden zich met de Arctische wolf.

Kolonisatie
Tijdens de kolonisatie van de Russen, vanaf 1650, hebben de oorspronkelijke bewoners van Siberië hoogstwaarschijnlijk dezelfde ervaring opgedaan als de Indianen van Amerika. Maar zeker weten doen we dat niet, want over deze bevolkingsgroepen is weinig bekend. Geschreven taal kende men niet, ervaringen werden doorgegeven door ze te vertellen. Wat we weten is tot ons gekomen via ontdekkingsreizigers en handelaren, die wat ze daar hoorden hebben doorgegeven.

In de zeventiende en achttiende eeuw hebben de Russen de hele Siberische kust, vanaf Europa tot de Beringzee, met behulp van sledehondenteams in kaart gebracht. De reizen van deze ervaren mushers (=sledemenners) en hondenfokkers zijn wel beschreven, maar jammer genoeg is daar niets van vertaald. Over de interessante ervaringen van die mensen is daardoor bij ons in het westen helaas niets bekend. Iets kunnen we wel oppikken uit het in 1986 verschenen boek ‘Man and the North’, dat uitkwam in het Russisch en (met daarnaast) het Engels. Het is een verslag van een herhaling van de tochten uit de zeventiende en achttiende eeuw, een expeditie van meer dan 10.000 kilometer met sledehondenteams langs de Siberische kust, van Chukotka in het uiterste oosten naar Moermansk in het westen. Leider van deze expeditie was Sergey Solovyov, lid van de Russische Academie van Wetenschappen, gestationeerd in de Oeral en fokker van sledehonden. (Enkele van zijn honden zijn later nog naar Europa verkocht.) Het was Solovyovs ideaal om zijn ervaringen te delen en jonge mensen te leren hoe onder barre omstandigheden te overleven en hoe met hun honden om te gaan.

ChukchimapSiberië
Siberië is een enorm uitgestrekt gebied, een land vol tegenstellingen. Met hoge bergen en diepe dalen, maar ook oneindige vlaktes en toendra’s, met brede rivieren en uitgestrekte rivierdelta’s. De winters zijn er lang en donker met veel sneeuwstormen en extreem lage temperaturen. ’s Zomers, als de zon dag en nacht aan de hemel staat, komen er miljoenen muskieten tot leven en loopt de temperatuur hoog op. De oorspronkelijke bevolking van Siberië was kinderlijk, bijgelovig en vrij laag ontwikkeld, maar over sledehonden en het werken ermee wisten de mensen werkelijk alles. Daarmee waren het kenners bij uitstek van onze latere Siberian Husky.

Rond 1900 woonden er in dit gebied verschillende bevolkingsgroepen: Jakoeten, Korjaken, Kamtsjadalen, Chukchies en Inuït. Duidelijk aparte territoria hadden ze niet. Soms woonden ze in kleine nederzettingen, maar leidden toch een nomadenbestaan. Ze trokken rond om handel te drijven, te jagen of te vissen. Onvoorstelbaar grote afstanden werden daarbij afgelegd, onder vaak moeilijke omstandigheden. Ook al leefden de leden van deze bevolkingsgroepen soms ver uit elkaar, toch behielden ze eigen identiteiten. Bij alle bevolkingsgroepen werden honden gehouden; voor het hoeden van rendierkuddes of voor het trekken van een slee. Het leven was zwaar. Hongersnood vormde een permanente bedreiging voor de bevolkingsgroepen die van jacht en visserij afhankelijk waren. Na de eerste contacten met ontdekkingsreizigers en bonthandelaren stierven veel nomaden aan ‘onschuldige’ infectieziekten, waartegen ze nog geen weerstand hadden opgebouwd.

Chukchies
Honden die wij nu kennen als Siberian Husky’s kwamen vermoedelijk vooral voor bij de Chukchies, die leefden in het Anadyr district, op het schiereiland Chukotka (met hoofdstad Anadyr) en langs de Arctische Oceaan. Helemaal duidelijk is het echter niet want, zoals gezegd, er waren meer bevolkingsgroepen die met honden werkten.

ChukchicampDe Chukchies hebben zich echter het langst verzet tegen de Russische kolonisatie en dus ook het minst contact gehad met de Russen. Hun honden zijn daarom waarschijnlijk het meest oorspronkelijk gebleven, want ze werden nog niet met Russische honden gekruist. ‘Husky’ zou een verbastering zijn van ‘Chukchi’.

Tussen 1909 en 1920 verkochten de Chukchies regelmatig honden, die via via in Alaska terecht kwamen, waar de sledehondenrennen populair werden in de tijd van de Goldrush. Zo stak de Husky vanuit Rusland de Beringstraat over naar Amerika.

Driekwart van de Chukchies woonde in het binnenland van Oost Siberië en leefde van de rendierkuddes, een kwart woonde aan zee en was afhankelijk van jacht en visvangst. De land-Chukchies beschikten altijd over voldoende voedsel: rendieren. Deze werden ook als trekdier ingezet, de hond functioneerde als hoeder van de kudde. De kust-Chukchies hadden honden die veel leken op de honden van de land-Chukchies, maar bij hen werden ze ingezet als sledehond. Deze honden waren onontbeerlijk als ze, op jacht naar zeezoogdieren, enorme afstanden moesten afleggen. De kustbewoners vormden het minder welgestelde deel van de Chukchi-bevolking, want ze waren afhankelijk van het geluk bij de jacht of de visserij. Was dat er niet, dan was men van voedsel verstoken.chukch11

De Russen
Tot 1650 hadden de bevolkingsgroepen in Oost Siberië betrekkelijk rustig geleefd. Daarna begon Rusland geleidelijk aan belangstelling te krijgen voor dit gebied, enerzijds vanwege de bonthandel, anderzijds omdat men er een noord-zuid vaarroute vermoedde. Bovendien wilde Rusland Europa voor zijn, door een front te vormen tegen Amerika en Japan. Rond 1700 raakten de oorspronkelijke bewoners in oorlog met de Russische kolonisten, maar de meerderheid der autochtone bevolkingsgroepen gaf zich al heel gauw over. Alleen de Chukchies presteerden het om in totaal 200 jaar weerstand te bieden en zelfstandig te blijven, ondanks vele pogingen van de agressor om ze te onderwerpen. Nauwelijks bewapend, met primitieve wapens, voerden de Chukchies guerrilla tegen goed bewapende en in aantal veel sterkere Russen. Veel Chukchies werden omgebracht, de rest leefde als vluchteling. Maar ze hadden het voordeel dat ze hun ongastvrije land kenden als hun broekzak. Daardoor lukte het steeds weer om te ontsnappen. Die noodzaak om snel te kunnen vluchten stimuleerde de Chukchies een supersnelle sledehond te ontwikkelen. Sneller dan de honden van de andere bevolkingsgroepen en bestand tegen een schraal bestaan.

In 1747 vond, bij Orlovoj, de laatste confrontatie plaats tussen Russen en Chukchies. Daarna kozen de Russen ervoor hun tegenstander met rust te laten en te wachten tot deze uit zichzelf toenadering zouden zoeken voor ruilhandel. Dat gebeurde in 1792, toen de vredelievende land-Chukchies de Russen lieten weten dat ze welkom waren om handelsposten in hun woongebied te openen. Maar ook al hadden de Russen het Chukchi-schiereiland formeel geannexeerd, ze moesten in 1837 de bevolking ervan wel politieke onafhankelijkheid geven. Dat hield in dat de Chukchies geen belasting behoefden te betalen en dat het Russen niet was toegestaan zich in hun gebied te vestigen. In 1847 bestond de bevolking van Oost Siberië al voor tachtig procent uit Russen. Uiteindelijk moesten toen ook de Chukchies voor deze overmacht buigen en werden, net als de andere bevolkingsgroepen ‘gerussificeerd’.

Bogoras
De Rus Waldemar Bogoras heeft in 1904 het boek ‘The Chukchee” uitgegeven, waarin veel te lezen staat over het ontstaan van ‘onze’ honden.
“Men kan in dit gebied niet spreken van verschillende rassen, want alle honden lijken in grootte en kleur op elkaar. Gemiddeld hebben ze de maat van een normale herdershond; ze zijn veel kleiner dan de honden van de Amerikaanse Eskimovolken. Ze zien eruit als een wolf en hun hoofd heeft het model van een jakhals. Vooral in de winderige gebieden aan de kust hebben ze een ruige vacht en dikke behaarde staarten. De kleuren, die gewoonlijk voorkomen zijn: gestroomd, wolfsgrauw, zwart, wit, gevlekt en rood/geel. De honden uit westelijke en zuidelijke districten staan erom bekend dat ze het snelst zijn en ook het beste uithoudings-vermogen hebben.

In tegenstelling tot de aanhalige honden van de Inuït, zijn de Aziatische sledehonden nogal onafhankelijk. Eigenlijk hebben ze hun eigenaar helemaal niet nodig. De Siberische sledehonden huilen meer dan ze blaffen. Hun gehuil is jammerend en eindigt soms in een gekef. Het voornaamste voedsel van de Siberische honden bestaat uit vis. In de zon gedroogde zalm wordt onderweg droog aan de honden gevoerd. Thuis wordt er voor de honden een dunne soep getrokken uit graten van zalm en ander visafval. Daar worden soms ook stukjes zeehondenspek aan toegevoegd. De honden gaan naar hun voerbak en steken, op zoek naar vaste bestanddelen, hun snuiten tot aan hun ogen in het vocht”.

Laika
Tijdens de kolonisatie door Rusland van de uitgestrekte woeste grondgebieden van Siberië was een hondenspan het enige doeltreffende vervoermiddelmiddel, waarop dus ook de Russen waren aangewezen. De Russen waren goede mushers en 300 jaar Russische overheersing heeft bijgedragen aan verbetering van de kwaliteit van de inheemse honden. De oorspronkelijke bewoners leerden hun honden ook effectiever te benutten, door gebruik te maken van betere lijnen en inspanmethodes.

De Russen waren economisch en politiek gebaat bij snel transport. Omdat sledehonden zo’n belangrijke hoeksteen waren in de economie, wilden de Russen de fokkerij er van verbeteren en standaardiseren. Onder de gemeenschappelijke naam ‘Laika’ brachten ze spitshonden in 1934 onder in vier hoofdgroepen: sledehond, hond voor groot wild, hond voor klein wild en rendier-herdershond.

Voor de sledehond werd de standaard vastgesteld aan de hand van de gemiddelde maten van 33 toevallig uitgezochte honden uit de buurt van Sint Petersburg. Geen enkele ervan kwam uit Oost Siberië en de honden van de Chukchies waren daar al helemaal niet bij betrokken, omdat de Russen ze veel te klein vonden en daardoor in hun ogen ongeschikt voor transport in het Arctische gebied.

De uiteindelijk bij de AKC geregistreerde Siberian Husky hebben de Russen nooit erkend als afkomstig uit Siberië. Daarom vermeldt de standaard Amerika als land van oorsprong. In het ware land van oorsprong bestaat waarschijnlijk nauwelijks nog een Siberian Husky, zoals hij eruit zag toen hij in het begin van de eeuw naar Alaska kwam. De laatste zijn ten onder gegaan in de Kolchozen van de dertiger jaren, toen de honden collectief werden gefokt en alle Chukchi-dorpen waren gerussificeerd.

Alaska
Alaska hoorde tot 1867 bij Rusland en werd Russisch Amerika genoemd. Het gebruik van honden als trekdier stond nog in de kinderschoenen. Weliswaar werden honden ingespannen om iets te trekken, maar er liep altijd iemand voor de honden uit. De Russische inwoners haalden in die tijd bewust honden uit Siberië en lieten ook Siberische mushers overkomen. Het blijft natuurlijke speculeren over de invloed die deze Siberische importen op de in Alaska aanwezige honden hadden. Maar het is mogelijk, dat de blauwe ogen en Siberian Huskykenmerken van de honden langs de Yukon rond 1900 nalatenschappen van deze importen waren.

In 1898 werd er goud gevonden in Alaska. De Goldrush kwam onmiddellijk op gang. Uit de hele wereld trokken duizenden mensen naar het noorden, op zoek naar het edele metaal of naar avontuur en geluk. De bevolking van Nome aan de Beringstraat groeide in enkele weken tot 30.000 zielen. Die goudzoekers woonden in tenten langs de kust, omdat al die nieuwkomers niet onder gebracht konden worden in de enige hoofdstraat van het dorp. Zomers was er per schip contact met de rest van de wereld, maar in de extreem lange winters moest alle transport met hondenteams voor sleden. De vraag naar honden als last- en trekdier was heel groot. De in Alaska levende Eskimohond werd niet intelligent genoeg geacht. Alle mogelijke bastaarden werden geïmporteerd en met de lokale honden gekruist, in de hoop op slimmere nakomelingen. Zo ontstond een gevarieerde populatie, met veel invloeden van Malamutes en Setters. Het kruisen verminderde echter de kwaliteit van de oorspronkelijke honden, die lag in voeten, vacht en uithoudingsvermogen, eigenschappen kenmerkend voor poolhonden.